Algemene inbraak van de zee
Omstreeks 10.000 v.C. (eindfase van de Pleistocene ijstijden)
-
de kust is veraf; afzetting van dekzand door de wind, toendralandschap
-
oneffen oppervlak door vorming van zandruggen en landduinen
-
de oude loop van de Reie naar het NO gestremd; nieuwe uitloop naar het N
Vanaf ca. 9000 v.C. (begin Holoceen)
-
het klimaat verwarmt
-
stijging van de zeespiegel; de kust komt naderbij
-
toename van de vegetatie (naaldbos, later loofbos)
Vanaf ca. 2000 v.C. (= 4000 jaar geleden)
-
vernatting achter een zandige kustbarrière
-
vervening (bosveen) op het Pleistoceen dekzand
-
enkele zandruggen en landduinen steken boven het veen uit (donken)
Vanaf ca. 100 v.C. (= ruim 2000 jaar geleden)
-
de zee breekt op verschillende plaatsen door de kustbarrière (slufters)
![]() |
De Zwinstreek ca. 200 n.C. Het veenlandschap wordt bedreigd door inbraken van de zee, vooral vanuit de toenmalige riviermonden van de Reie en de Ee. |
Daarna dringt de zee overal door in het veengebied (inbraak van de zee)
Oorzaken
-
verdere (kleine) stijging van de zeespiegel
-
natuurlijke afbraak van de kustbarrière door de zee
-
daling van het veenoppervlak door ontwatering en afgraving
-
opeenvolgende stormvloeden
Gevolgen
-
zeegaten worden groter, kustbarrière verdwijnt
-
uitschuren getijdengeulen in de veenlaag en het dekzand
-
dynamisch getijdenlandschap met slikken en schorren
-
selectieve sedimentatie (klei op veen, zand in de geulen)
![]() |
De Zwinstreek ca. 600 n.C. De kust is verbrokkeld door grote zeegaten, met daartussen wadden en schorren in een voortdurend veranderend getijdenlandschap. Rivieren monden via brede (bevaarbare) getijdengeulen uit in de zee. |